Sinds 20 mei jl., veronderstelt de wet in het Verenigd Koninkrijk dat elke Engelse instemt met orgaandonatie bij overlijden, behalve indien hij of zij bij de National Health Service (NHS) een verzet laat registreren. De nieuwe regeling is bedoeld om het aantal orgaandonoren te verhogen en zo de lange wachtlijsten voor transplantaties af te bouwen. In april 2019 stond de teller van die wachtlijsten in het Verenigd Koninkrijk al op 6.000. Daarmee is de opt-in-regeling verlaten die uitging van een geregistreerde toestemming van potentiële orgaandonoren. In Europa behouden alleen nog Duitsland, Denemarken en Ierland een systeem van uitdrukkelijke toestemming bij orgaandonatie.
De nieuwe Nederlandse wet tot invoering van het vermoeden van toestemming tot orgaandonatie treedt in werking op 1 september 2020. Bij de implementatie van dit nieuwe systeem neemt Nederland duidelijk meer voorzorgsmaatregelen die de burgers informeren. Sinds enkele maanden wordt hen gevraagd hun keuze voor orgaandonatie na hun overlijden te registreren in het donorregister. Als een persoon zich niet inschrijft, ontvangt hij in september vervolgens een herinneringsbrief, gevolgd door een tweede brief medio oktober als nog geen keuze is gemaakt. Als er na deze twee brieven geen reactie komt, wordt de persoon geacht in te stemmen met orgaandonatie bij overlijden. Dezelfde informatieprocedure geldt voor jongeren vanaf 18 jaar en voor nieuwe inwoners in Nederland. De nieuwe wet verandert ook de situatie met betrekking tot euthanasie. Voorheen diende de patiënt die euthanasie verzocht bij zijn aanvraag zelf aan te geven of hij orgaandonatie toestond. In de nieuwe regeling zal de arts bij de validatie van een euthansieaanvraag, het Donorregister raadplegen en, indien geen registratie blijkt te zijn gedaan, zijn patiënt ondervragen of hij of zij na euthanasie al dan niet organen wil doneren (zie het nieuwe IEB-dossier: "Orgaandonatie & euthanasie: ethisch verantwoord?").
Zowel in het Verenigd Koninkrijk als in Nederland, kunnen verwanten, bij een vraag tot orgaanafname die uitgaat van een veronderstelde instemming, verzet doen als zij aantonen dat orgaanafname zeker niet overeenstemde met wat de persoon in werkelijkheid wilde. Bij afwezigheid van familieleden echter blijft het risico bestaan dat organen worden afgenomen bij een persoon die niet op de hoogte was van het veronderstelde toestemmingsregime en/of daar zeker niet mee zou instemmen. In Nederland zal deze problematiek zich wellicht minder acuut stellen, aangezien iedere burger vooraf schriftelijk en persoonlijk informatie krijgt over de nieuwe regeling inzake orgaandonatie.
Het blijft maar de vraag of de overstap in verschillende Europese landen naar een systeem van veronderstelde toestemming bij orgaandonatie, van die aard zal zijn dat de lange wachtlijsten voor transplantaties verminderen.
In een recent artikel in het Nederlands Tijdschrift voor Rechtsfilosofie wijst professor Herman De Dijn op de paradox die hij ziet ontstaan tussen de maatschappelijke aanvaarding van orgaandonatie en de manifeste terughoudendheid van de familie wanneer de vraag tot orgaanafname bij een familielid zich stelt. Voor filosoof De Dijn valt de paradox alleen maar te verstaan als men de werkelijke en symbolische waarde van het lichaam van een overledene erbij betrekt. Een lichaam kan ‘niet worden gereduceerd tot een min of meer bruikbaar stoffelijk overschot', zo concludeert hij. Het is belangrijk dat de ethische en juridische discussie omtrent orgaandonatie rekening houdt met deze menselijke dimensie en dat de enorme wetenschappelijk-technologische en commerciële belangen die zich daarbij aandienen kordaat worden afgewezen.
Voor verdere info, zie EIB-dossier : "Le don d'organes : donner pour sauver"