Draagmoederschap en afstamming: het EHRM blijft terughoudend

Auteur / Bron : Gepubliceerd op : Thema : Begin van het leven / Draagmoederschap Nieuws Temps de lecture : 2 min.

 Afdrukken

In het arrest Valdís Fjölnisdóttir e.a. tegen IJsland van 18/05/2021 klaagden twee vrouwen bij het Euro­pees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) een schending aan van hun privé of gezinsleven omdat de IJslandse staat had geweigerd hun ouderschap te erkennen over het kind dat door een draagmoeder ter wereld was gebracht. Het Hof ziet in deze niet-erkenning geen schending van artikel 8 van het EV(erdrag)RM, aangezien de klagers geen concrete aanwijzingen aanbrachten dat deze niet-erkenning hun gezinsleven had verstoord.

De feiten

Twee vrouwen hadden via draagmoederschap en tegen betaling een kind besteld dat in 2013 werd geboren uit een Californische vrouw. Ze waren burgerlijk gehuwd doch hadden geen biologische band met het kind. Na een beroep op de rechtbank, had het kind de IJslandse nationaliteit verkregen en werd het voorlopig in het pleeggezin van de verzoekers geplaatst. Het echtpaar vraagt vervolgens de erkenning aan van de afstammingsband met dit kind. Tegelijk startten ze een adoptieprocedure op, die ze na hun echtscheiding in 2015 evenwel introkken. Het kind wordt uiteindelijk in pleegzorg geplaatst bij een van de twee vrouwen (die intussen met een andere vrouw was gaan samenwonen) met bezoekrecht voor de vrouw de samen met haar de draagmoeder­overeenkomst had afgesloten en inmiddels ook met een andere partner samenwoonde.

Aangezien de IJslandse autoriteiten weigerden de afstammingsband met het kind te erkennen, stelden beide vrouwen een beroep in bij het EHRM wegens schending van hun privé- en gezinsleven.

Het EHRM-arrest

Het Hof erkent het bestaan van een gezinsleven tussen de twee vrouwen en het kind, ondanks hun echtscheiding en het ontbreken van een biologische band met het kind. Het huldigt een brede opvat­ting van het gezinsleven, dat kan bestaan in een huwelijksgemeenschap of in andere de facto ‘familie­verbanden', die kunnen bestaan tussen paren van hetzelfde geslacht die ongehuwd samenwonen, of nog, wanneer andere factoren een voldoende stabiele relatie aantonen'.

De rechters onderzoeken vervolgens of de IJslandse staat zich door de niet-erkenning van hun ouder-kindrelatie onterecht had ingemengd in het gezinsleven van de drie verzoekers.  Zij stellen vast dat de IJslandse wetgeving alleen de vrouw die van het kind bevalt en haar echtgenoot, als de ouders van dit kind beschouwt. Daarnaast volgen de rechters de argumentatie van de advocaten van de IJslandse staat dat een verbod op draagmoederschap vrouwen beschermt en belet dat ze louter uit financiële overwegingen instemmen. Bijkomend blijft het recht van elk kind gewaarborgd ooit zijn of haar natuurlijke ouders te kennen.  Alles samengenomen vindt het EHRM dit legitiem en kent de lidstaten een ruime beoor­de­lings­marge toe over een onderwerp dat ‘delicate morele en ethische kwesties op­roept waarover onder de lidstaten geen consensus bestaat'.  Het Hof aanvaardt dat IJsland binnen zijn be­oordelingsmarge is gebleven met zijn weigering de gezinsrelatie van verzoekers als een geldige afstammings­band te erkennen. Door het kind in pleegzorg te plaatsen bij een van de verzoekers, het de IJslandse nationaliteit toe te kennen en een mogelijke adoptie niet uit te sluiten, had IJsland het gezinsleven van verzoekers juist geëerbiedigd en beschermd, zo besloot het Hof.

Het EHRM sluit zich aldus aan bij zijn eerdere beslissingen over draagmoederschap en IVF zonder biologische band, met name het arrest S.H. et al. v. Austria. In een eerder raadgevend advies had het Hof al aangeraden de juridische verwantschapsband voor te behouden voor die gevallen waar de biologische afstamming tussen ouder en kind vaststaat.

Bij dit arrest heeft Belg Paul Lemmens, de voorzitter van de Kamer, een persoonlijke nota laten toe­voegen, waarin hij, alhoewel hij zich schaart achter de niet-schending van het privéleven, de overwe­gingen van het Hof over de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van het kind nuanceert. Daarin geeft hij aan dat het draagmoederschap in de samenleving in volle ontwikkeling is. Hij stelt zich de vraag of het nog te verantwoorden valt ‘een juridisch vacuüm in stand te houden en de voorwaarde van een biologische band tussen de wensouders en het kind te blijven stellen, dan wel de morele waarden te laten prevaleren die in de samenleving heersen'.  

Wij stellen ons de vraag of het niet beter zou zijn de praktijk van het draagmoederschap internationaal gewoon te verbieden, zodat kinderen niet worden gescheiden van hun natuurlijke ouders, eerder dan die praktijk kunstmatig te gaan vastknopen aan een fictieve afstammingsband?