De vrijheid van de zorginstellingen ten opzichte van de toepassing van euthanasie

Auteur / Bron : Gepubliceerd op : Thema : Rechten en vrijheden / Vrijheid van zorginstellingen Dossiers Temps de lecture : 43 min.

 Afdrukken

Er gaan regelmatig stemmen op die verkondigen dat “de euthanasiewet overal in België toegepast moet worden” of dat  “instellingen die deze praktijk binnen hun muren weigeren toe te laten, de wet met de voeten treden”.

Het staat vast dat men, overal waar euthanasie gepleegd wordt, de basisvoorwaarden en de procedure die de euthanasiewet van 28 mei 2002 voorziet moet naleve. Enkel als nauwgezet aan deze voorwaarden wordt voldaan verliest de euthanasiehandeling zijn strafbaar karakter. In het tegenovergestelde geval kan degene die de dodende daad uitvoert strafrechtelijk vervolgd worden voor doodslag, of zelfs moord.

Daarentegen is het niet vanzelfsprekend dat euthanasie overal – in alle zorginstellingen – toegepast moet worden en dat elke vorm van institutioneel verzet gelijk staat met een weigering om de wet na te leven. Men kan niet ongenuanceerd beweren dat het invoeren van een “institutioneel beleid” om het plegen van euthanasie te beperken of verbieden de instelling in kwestie in de illegaliteit zou doen vervallen.

Op 23 februari 2016 is in de Kamer van Volksvertegenwoordigers een wetsvoorstel ingediend met als doel de euthanasiewet aan te passen door de volgende alinea toe te voegen aan artikel 14: “Geen enkele arts mag op grond van een overeenkomst worden belet euthanasie toe te passen.In voorkomend geval, wordt een dergelijke verbodsclausule als niet geschreven beschouwd”.

De auteurs van dit voorstel verwijzen naar het recht van elke arts om te weigeren in te gaan op een euthanasieverzoek. Ze stellen vast dat, naar verluidt, bepaalde ziekenhuisinstellingen de individuele gewetensclausule “institutionaliseren” en dus “weigeren […] dat in hun instelling euthanasie wordt toegepast”. In hun ogen verleent de gewetensclausule de arts “een recht dat hem eigen is” en dat “niet [mag] worden uitgebreid tot een instelling die ze aan haar verzorgend personeel zou opleggen. Dat zou immers met zich brengen dat dit personeel het subjectieve recht op een eigen geweten zou worden ontzegd.”

We wijzen er meteen op dat onze invalshoek de vrijheid van zorginstellingen (ziekenhuizen, rusthuizen, rust- en verzorgingstehuizen) is, in plaats van de soms vermelde hypothetische “institutionele gewetensclausule”. Deze laatste uitdrukking is hier niet op zijn plaats, aangezien het geweten het domein is van de natuurlijke persoon.

Wat hier op het spel staat, zijn de vrijheid van instellingen en het pluralisme binnen een bepaalde sector, die van de gezondheidszorg. Deze waarden, essentieel in een democratische maatschappij, moeten verbonden blijven met de rechten en vrijheden van patiënten en artsen. Dat is de moeilijkheid in deze vraag, zoals ook het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek betuigt in zijn Advies nr. 59. Dit comité beperkt zich er immers toe de twee bestaande posities uiteen te zetten, en hoedt zich ervoor een oordeel te vellen over de vraag of “een zorginstelling […] binnen haar muren de toepassing van euthanasie [kan] verbieden of in haar reglementen bijkomende voorwaarden [kan] toevoegen aan degene die in [de] wet zijn opgenomen".

Wij willen de vrijheid van zorginstellingen ten opzichte van het gebruik van euthanasie binnen hun muren ondersteunen (II), en veronderstellen hiervoor een aantal basisprincipes (I).

Temps de lecture : 41 min. Downloaden